DORP
IN
VOLLE
VAART
Heffen is tot voor kort altijd een landbouwersgemeente geweest. Bij de iets ouderen ligt dit beeld nog vers in het geheugen. Het leek ons dan ook interessant iets dieper te graven in de landbouwgeschiedenis van ons dorp.
In de vroegste geschiedenis werd het veld bemest met asse en niet met uitwerpselen van dieren zoals door velen wordt verondersteld. Die asse werd verkregen door het drogen en daarna verbranden van onkruid, graszoden en struikgewas. Dat op deze manier de akkers niet echt vruchtbaar werden, ligt voor de hand. Maar geen nood, wanneer het veld rond de nederzetting geen vruchten meer opbracht, werden nieuwe akkers ontgonnen.
Ook de landbouw, het oudste beroep van onze voorouders, ondervond voor een groot deel invloed van de Romeinen. Zij voerden immers niet alleen nieuwe groenten en fruit in, maar ook het zogenaamde drieslagsstelsel. Op hetzelfde veld werden twee jaar na elkaar vruchten gewonnen, maar het derde jaar bleef het braak liggen. In Heffen noemde men dit ook “de drie zaden”… een stelsel dat tot 1900 nog veelvuldig werd toegepast.
Dat landbouw ook erg verbonden was met het geloof bleek uit de kruisprocessies die vanaf 1500 gehouden werden. Elke dag ging men al biddend rond één van de ‘drie zaden’ want de boer was overtuigd dat zijn werk niet zou baten zonder de hulp van God.
Men kan zich nu natuurlijk de vraag stellen wat er zoal verbouwd werd op ‘Heffense’ bodem. Tot 1870 werd bijna hoofdzakelijk graan, rogge en gerst verbouwd en verder ook - zei het in mindere mate - koolzaad (sloren), boekweit en vlas. Gerst was hoofdzakelijk bestemd voor de toen nog talrijke brouwerijen, koolzaad voor de olielampen (smoutlampen) en vlas voor het vervaardigen van linnen.
Toen in 1862 de eerste vaten olie toekwamen in de haven van Antwerpen, werden de smoutlampen langzaam vervangen door de allom gekende ‘petrollampen’ tot elk gezin in 1890 zijn eigen lamp had. Na 1910 kreeg onze gemeente elektrische leidingen en zo verdwenen ook stilaan de petroliumlampen. Het koolzaad verminderde, maar het vlas bleef.
Elk gezin had immers reeds vanaf 1850 zijn eigen spinnewiel waarmee vlas gesponnen werd. Zo kwam het dat er gedurende de winter bij alle boeren linnen vervaardigd werd. Uiteindelijk was ook het spinnewiel niet bestand tegen de oprukkende industrialisatie. Rond 1890 verdrongen mechanische weefgetouwen het spinnewiel, dat dan ook geleidelijk aan naar een achterkamer verdween. De vlasteelt liep dus op zijn laatste benen en werd vervangen door aardappelteelt.
Boer Goovaerts was de eerste welke vroege aardappelen uitstak voor ze volgroeid waren. De prijs was goed en nu kon hij spurie of maïs winnen op de vrijgekomen grond, als dierenvoedsel. De andere boeren zeiden : “ Boer Goovaerts heeft geld nodig”, maar een paar jaar later hadden ze allemaal geld nodig en volgden ze zijn voorbeeld.
In 1848 verscheen dan voor de eerste maal de zo gevreesde aardappelplaag. Het loof, maar ook de knollen rotten met als gevolg een algemene hongersnood.
In 1890 stond er een zeer strenge winter voor de deur die 13 weken duurde. Gevolg was armoede voor de graanboeren. Alles maar dan ook alles was bevroren, zelfs de rapen in de stoepen.
De redding kwam van de “aspergie”, dankzij Mr. Verlinden, een groothandelaar uit de Katelijnestraat in Mechelen. Deze verhuurde te Heffen een grote hof, beplant met fruitbomen en met rabarber. Verlinden vertelde aan zijn huurders, dat ze aspergevelden moesten aanleggen. Ze durfden niet, want twee jaar van hun akkers niets ontvangen, drie of vier maal per week met de kruiwagen naar de Mechelse groentemarkt rijden en ’s zondags moeten werken: “Neen, en nog eens neen !”
Het voorstel werd pas aangenomen toen Verlinden voorstelde de aspergevelden tegen een goede betaling aan te leggen. Dit voorstel namen ze aan. Toen ze na het derde jaar (dus het eerste jaar van opbrengst) ondervonden dat de asperge vijfmaal of meer opbracht dan aardappelen of graan, namen ze de uitbating voor eigen rekening. Vele boeren van Heffen hebben toen aspergevelden aangelegd en hebben de crisisjaren 1890-1900 goed doorgebracht.
Maar wie landbouw zegt, zegt ook dieren ! Te Heffen was er een veebond tot 1914. Grote boeren gingen naar Holland koeien en vaarzen kopen. Deze werden meestal stiekem over de grens gesmokkeld om hier te kunnen deelnemen aan de veeprijskampen. Moest men met zijn beesten gewoon de grens zijn overgestoken, dan kregen ze daar een merkteken in het oor. Met dat Hollands merkteken was het verboden deel te nemen aan Vlaamse prijskampen.
Later kwam het rood-bont Kempisch ras in onze streken omdat het goede melkgeefsters waren en betere vleesdieren.
In 1890 was meer dan 90% van de inwoners landbouwer. Langzaam aan ging het echter bergaf met de landbouw in Heffen. Vandaag de dag zijn we zover gevorderd dat Heffen niets meer weg heeft van een landbouwgemeente. De meeste boeren hebben hun gronden verkocht en er kwamen dure verkavelingen in de plaats. Laten we echter het verleden niet vergeten, en de laatste stukken landbouwgrond die ons nog resten, koesteren als een historisch erfgoed!